Een carillon, ook wel beiaard of klokkenspel genoemd, is een van de grootste muziekinstrumenten ter wereld. We mogen er trots op zijn, want het instrument is ontstaan bij ons in de Lage Landen aan het begin van de zestiende eeuw. Rotterdam kent een rijke geschiedenis als beiaardstad. Al vanaf 1556 is er sprake van een ‘musicerende beierman’ die vanuit de stadshuistoren zijn stadsmuziek speelt. Deze bijzondere en onafgebroken traditie is nog steeds springlevend. De drie prachtige Rotterdamse carillons worden vandaag de dag bespeeld door stadsbeiaardiers Geert Bierling en Richard de Waardt.
In 1660 leverde de Amsterdamse klokkengieter François Hemony aan het stadsbestuur van Rotterdam zesendertig klokken voor de Laurenstoren. Een klokkenspel in een hoge toren, bespeeld door een stadsbeiaardier, gaf een stad status. Niet alleen de hoogte van een toren gaf de stad aanzien, maar ook het aantal klokken in de toren: hoe meer klokken, hoe meer indruk de stad maakte.
In veel belangrijke zeventiende-eeuwse steden in Holland, zoals Amsterdam, Gouda, Enkhuizen, Utrecht en Delft, hingen in de toren van het stadhuis, of in de toren van de kerk, klokken van de gebroeders Hemony. De twee broers waren zeer beroemd omdat hun klokken niet vals klonken, maar zeer zuiver. Dit kwam omdat zij in staat waren om de klokken te stemmen door brons weg te snijden aan de binnenkant van de gegoten klok.
Rotterdam kon natuurlijk niet achterblijven. François Hemony had al in 1645 een plan gemaakt om een carillon in de Laurenstoren te plaatsen. Maar omdat de toren in 1650 tijdens een storm verzakte, konden de klokken niet opgehangen worden. De Rotterdammers moesten nog tien jaar wachten voordat de Hemony-klokken zouden klinken.
In verband met een restauratie van de grote toren werden alle klokken in 1934 verwijderd. Ze werden in 1939 teruggeplaatst en in een nieuwe eikenhouten klokkenstoel gehangen, ontworpen door stadsbeiaardier Ferdinand Timmermans.
De oude luidklokken, die een verdieping lager hingen, zijn tijdens de torenbrand in 1940 wel verwoest. In 1961 zijn op de verdieping onder het carillon drie nieuwe luidklokken geplaatst.
Tijdens het bombardement op 14 mei 1940 werd de toren getroffen door brand. De houten stelling die rond de toren was geplaatst vatte vlam. De oude speeltrommel en het carillon bleven gelukkig behouden. Dat kwam doordat bij de restauratie van de toren de houten vloerdelen en balken van de twee bovenste verdiepingen vervangen waren door betonnen vloeren.
Twee daarvan zijn ook aangesloten op het carillon als Bes- en Es-klokken. Na de Tweede Wereldoorlog kon, na een lange opbouwperiode van de kerk en de toren, het oude zeventiende-eeuwse carillon in 1962 pas weer klinken. Het werd door de klokkengieterij Eijsbouts te Asten tevens uitgebreid tot negenenveertig klokken.
Sommige mensen denken dat er de hele dag iemand boven in de Laurenstoren zit om daar ieder kwartier een melodie te spelen. Dat is niet zo. De korte muziekstukjes die om het kwartier klinken worden gespeeld door het “automatische carillon”.
Rond 1661 is deze speeltrommel speciaal voor de Laurenstoren gemaakt en omhoog getakeld naar de verdieping onder de carillonklokken. Hij ziet er uit als een grote ronde trommel zoals in een wasmachine, met maar liefst 4800 gaten. In deze gaten kunnen pennetjes gestoken worden, die er aan de buitenkant van de trommel uitsteken. Je kan de trommel ook beschouwen als een uit de kluiten gewassen speeldoosje.
De speeltrommel staat in verbinding met het uurwerk in de toren. Ieder kwartier komt er een seintje uit het uurwerk. De trommel draait dan een kwartslag rond. De pennen draaien mee en omdat ze er aan de buitenkant van de trommel uitsteken duwen ze tuimelaars omhoog. Het uiteinde van zo’n tuimelaar beweegt naar beneden en trekt vervolgens een draad mee. Aan het uiteinde van die draad zit een hamer die tegen een klok slaat.
De muziekstukjes die klinken worden eerst thuis door de beiaardier gecomponeerd, gearrangeerd en genoteerd. Daarna gaat hij de toren in en steekt voor voor iedere muzieknoot een pennetje door een gat in de trommel. Aan de binnenkant van die trommel worden alle pennetjes vastgeschroefd. Tijdens dit werk (het ‘versteken’) moet de beiaardier goed opletten, want als een pennetje op een verkeerde plaats staat, klinkt er een verkeerde klok of klopt het tempo niet meer. Op de trommel is er ruimte voor vier muziekstukjes. Net als bij de piano zitten op de trommel de lage tonen links en de hoge tonen rechts.
Het versteken van de oude speeltrommel in de Laurenstoren kost veel tijd: wel een dag. Daarom hebben de nieuwere carillons vaak een automatisch spel dat aangestuurd wordt door een computer. De beiaardier speelt de muziekstukjes dan in via een muziekprogramma op de computer (midi). Dat de stadsbeiaardiers van de moderne havenstad Rotterdam anno nu op dezelfde manier de trommel versteken als hun zeventiende-eeuwse Rotterdamse collega’s dat 400 jaar geleden deden, is heel bijzonder.
Het carillon van de Rotterdamse stadhuistoren bestaat uit drieënzestig klokken, gegoten door de de firma Petit & Fritsen in de jaren 1948, 1975 en 1996. De drie grootste klokken dragen de namen Vrede, Arbeid en Welvaart. De twee kleinste heten Laura en Harmonie. De grootste basklok heeft een gewicht van 5638 kg, en bezit de toon G0 aan het klavier BES. De kleinste klok heeft een gewicht van 5 kg, met de toon B aan het klavier D. Het uurwerk laat op het kwartier een zogenaamd Westminster-tijdsignaal horen op het carillon — vrij bijzonder voor Nederland.
Sinds de veertiende eeuw heeft Rotterdam een stadhuis dat beschikte over een klein klokkenspel van onbekende omvang. Op 19 oktober 1660 sloot François Hemony een contract voor de levering van twee complete carillons: voor de Laurenstoren en de Stadhuistoren. Het carillon voor de Stadhuistoren was een betrekkelijk licht spel van zesentwintig klokken. In 1829 kreeg het carillon een nieuwe plek in het torentje van het beursgebouw, en in 1870 werd het klavier verwijderd en daardoor was het carillon slechts via de speeltrommel te beluisteren. Het stadhuis onderging een complete verbouwing waarbij de toren verdween. In 1904 werd besloten om het stadhuis compleet te vernieuwen, er verrees een compleet nieuw stadhuis met beiaardtoren aan een nieuwe boulevard: de Coolsingel.
Bij het gereedkomen van het nieuwe stadhuis van Rotterdam in 1920 ontving de de gemeente veel geschenken van de burgers voor het nieuwe gebouw, onder meer een compleet nieuw carillon geschonken door de gebroeders Philippus (1861-1945) en P. J. van Ommeren (1865-1942) van het gelijknamige havenbedrijf. Het carillon bestond uit negenenveertig klokken met als grootste klok een AS0 van ongeveer 4034 kg. De klokken waren gegoten door de Engelse klokkengieter Taylor. De grootste vier klokken droegen de namen Vrede, Voorspoed, Arbeid en Geluk. Op 1 januari 1921 speelde de toenmalige stadsbeiaardier A. Krul (jr.) het spel in.
Het spel was nog volgens het Nederlandse bedradingsysteem ingericht. Daar kwam in 1942 verandering in. Onder leiding van de Rotterdamse stadsbeiaardier Ferdinand Timmermans werden de klokken in rijen opgehangen en verbonden met het klavier door middel van een tuimelaarsysteem. In september 1943 werden de klokken echter door de bezetter op het kleinste klokje na gevorderd! Er is nooit meer iets van teruggevonden. Het huidige carillon is een geschenk van het gemeentepersoneel en de erven van de heren Van Ommeren, en werd op 27 augustus 1948 geïnstalleerd.
De kwaliteit van de hoogste octaven voldeed niet helemaal aan de eisen die jaren later gebruikelijk was, en daarom hergoot de firma Petit & Fritsen in 1975 de zevenendertig hoogste klokken. Bovendien voegde de gieter er nog een twaalftal kleine klokken bij. Het spel kreeg een omvang van vijf octaven.
Jammer genoeg hadden de twee klokkenreeksen uit 1948 en 1975 weinig met elkaar gemeen: qua stemming sloten de twee reeksen niet op elkaar aan. Daarom klopte stadsbeiaardier Addie de Jong in 1992 bij de beiaardcommissie aan. Dit zou uitmonden in een vrij ingrijpende renovatie, onder adviseurschap van beiaardier Jaap van der Ende. De klokken uit 1975 werden herstemd, waardoor de stemming beter paste bij die van de klokken uit 1948. Bovendien kreeg het spel twee nieuwe kleine discantklokken met de namen Laura (vernoemd naar de voorzitter van het toenmalig beiaardcomité: Laura J. Meilink-Hoedemaker) en Harmonia. De toren kreeg een nieuwe speelcabine met een nieuw fraai eikenhouten speelklavier. De tractuur is geheel vernieuwd en de klepels zijn vernieuwd en gereviseerd.
Vanaf 7 mei 1996 was de vernieuwde Rotterdamse stadhuisbeiaard weer in volle glorie te beluisteren.
Het kleinste carillon vind je in de toren van de Oude of Pelgrimvaderskerk te Delfshaven. In het fraaie koepeltorentje van de Delfhavense Oude Kerk hangt sinds december 1989 een carillon van vierenveertig klokken. De nieuwe klokken werden gegoten in de klokkengieterij van Petit & Fritsen en
vervolgens gestemd in de zeventiende-eeuwse middentoonstemming, afgeleid van de stemming van de Hemony-beiaard van de Laurenskerk. De akoestiek van het oude haventje, de Aelbrechtskolk, geeft een bijzondere klank aan dit verfijnde instrument.
Aan de rand van de stad, op Campus Woudestein in Kralingen, klinkt ook torenmuziek. Het carillon, bestaande uit zevenenveertig klokken, is eigendom van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het werd daar in 1968 geplaatst door de firma Petit & Fritsen en wordt bespeeld door beiaardier Mathieu Polak en zijn studenten. De Erasmus Universiteit kreeg haar carillon cadeau van de gemeente Rotterdam, op voorwaarde dat er elke dag op gespeeld zou worden.